zaterdag 18 mei 2013

Norderney, 1851 (4)


Een jaar later nog zou de overspannen predikant Amsoff nog bladzijden vol schrijven over de vele emoties en fysieke verschijnselen die hij gewaar werd toen hij voor het eerst afdaalde in het Noordzeewater van de badinrichting Norderney. De badknecht had hem naar het koetsje gedragen en hij had zich daarin, naar de beste medische inzichten van zijn tijd, langzaam uitgekleed. Hij trok het badhemd aan, wreef koude lichaamsdelen warm en opende de deur aan de zeezijde om het trapje af te dalen. Op gezondheidsbevorderende wijze besprenkelde hij zijn hoofd, borst en hartskuil, haalde diep adem en ijlde toen, links en rechts naar voorbeelden kijkend, de golven tegemoet.

Angst, ademnood, opwinding en een heel nieuwe, niet te plaatsen sensatie die hij later bij gebrek aan vocabulaire zou afdoen met onbeschrijfbaar genot, overmeesterden hem bij zijn eerste onderdompeling. Happend naar adem rees hij uit de golf omhoog en huppelde op en neer. Hij had gelezen dat hij de verleiding moest weerstaan zich over te geven aan de zee en dat hij zich in plaats daarvan veelvuldig over het lichaam moest wrijven. Dus marcheerde hij op de plaats, stortte zich in zijn tweede, derde en vierde golf en haastte zich daarna terug naar de badkoets. De kou was heilzaam, wist hij, maar zodra het water behaaglijk begon aan te voelen, was het de hoogste tijd de zee weer te verlaten. 
Dus klom hij de badkoets in en wreef zich bij geopende deur met een linnen laken droog (Rechtop! Vooral het hoofd!). 
Als een herboren mens werd hij door een badknecht weer naar het strand gedragen, waar hij wachtte tot de voorgespiegelde effecten zouden intreden van welbehagelijkheid, kracht, innerlijke warmte en ongehinderde ademhaling. 
Zijn hoofdpijn was verdwenen.


Norderney, 1851 (3)


De ochtend na zijn aankomst op Norderney begaf de overspannen predikant Amshoff zich met zijn eczeem overwoekerd zoontje naar het herenstrand van Norderney.  Nuchter en beheerst maar onbevreesd, vrolijk en onbevangen; dat was de juiste gemoedsbeweging om een zeebad te nemen had hij gelezen.
Op het volgelopen strand namen vader en zoon naast elkaar plaats op een bank en wachtten hun beurt af. De predikant zag met groeiende onrust hoe badknechten de badgasten op de schouders namen en door het water naar de badkoetsen droegen. Het denkbeeld dat ondertussen op het vrouwenstrand zijn vrouw misschien ook wel haar armen om de nek en haar sterke benen om het middel van een badbediende zou klemmen, vervulde hem met een stemming die, mocht die zich verder ontwikkelen, het baden voor hem ongezond zou kunnen maken. 
Hij sloot zijn ogen en dacht er aan hoe ver hij was van zijn dagelijks leven, zijn werk, zijn vrouw, de zorgen van zijn gemoed, de bosranden en licht glooiende landwegen van zijn jeugd en hij raakte geëmotioneerd. Hij had gelezen dat voorafgaand aan een zeebad de aanblik van de oceaan, die met een bovenmenselijke kracht en onverschilligheid aanrolt en schuimt en opspat, de badgast in een staat van agitatie en angst kan brengen. Hij zuchtte diep en voelde zijn hoofdpijn opspelen. 
Toen werd zijn nummer afgeroepen.



Norderney, 1851 (2)


Op de Nederlandse eilanden waren in 1851 nog geen voorzieningen voor overspannen badgasten zoals de predikant Maurits Amshoff, maar op een dagreis van zijn woonplaats Groningen lag het Duitse eiland Norderney, waar al een halve eeuw een badinrichting in vol bedrijf was. Daar zou hij met vrouw en kind, volgens een zedig protocol en onder medisch toezicht van de Santitätsrath Dr. Flügge, koudwaterbaden kunnen nemen in de branding van de Noordzee. 
Amshoff was huiverig bij het idee zich buiten zijn slaapvertrek te ontkleden en dan ook nog de zee onbeschermd tegemoet te treden. Het klonk niet alleen onzedig, maar ook tegen de orde van de schepper in. Maar toen hij van predikant Koppius uit Den Ham vernam dat de eerste stoot tot de badinrichting in 1783 gegeven was door een predikant, zekere Christoph Janus, die in de jaren 80 van de 18e eeuw regelmatig in zijn blote eentje zeebaden had genomen, waarover hij later getuigde dat ze hem ruimademig maakte en herboren als een rood gewreven zuigeling, besloot Amshoff het erop te wagen. Het was op Norderney allemaal heel gewoon en onder het beste medische toezicht. 
Hij zou er met zijn schurfterige zoontje, zijn beproefde vrouw en zijn knallende koppijn niet uit de toon vallen.


Norderney, 1851 (1)


Toen de Groninger predikant Maurits Amshoff in 1843 eindelijk een zoon kreeg, bleek het een scrophuleus mannetje te zijn, dat maar niet ophield zich te krabben en zijn neus op te halen. Zo op het oog nam hij het groothartig op. Als hij over hem sprak, benadrukte hij dat een kind met een huidaandoening niet uitzonderlijk was. 
Maar toen hij de 50 passeerde en hij moest constateren dat het enige nageslacht dat hij had geproduceerd een schriel kind was dat zich als een schurftig stoppelkatje hele dagen zat te krabben, kreeg hij een zenuwzinking met ernstige hoofdpijnen. 
De huisarts die zag hoe vader en zoon er aan toe waren, deed een suggestie; als ze nou eens samen met moeder naar een Noordzee-eiland zouden gaan, om een zeebad te nemen. Niet alleen bevatte het zeewater zoutzure kalk en natrium dat in een voortdurende, bruisende beweging rijkelijk vermengd was met dierlijke stoffen die op zich al heel genezend uitwerkten op kwaadsappigheid, huid- en zenuwziekten. Maar de arts legde ook uit dat de frisse zeelucht op zich al geen kwaad kon en dat het nieuwe en vreemde van het baden in open zee, de eigenaardige indruk die het maakte op de patiënt, buitengewoon heilzaam was.


donderdag 24 januari 2013

Snelrecht

Gerethye Scaep roeide van Schiermonnikoog naar Ameland om schapen te stelen. Zijn sloepje schuurde op het strand. Een paar afgedwaalde schapen in een duinvallei richtten hun koppen op, luisterden.
Hij werd gesnapt toen hij een tegenstribbelend schaap de poten samenbond. Twee boerenknechten joegen hem naar Ballum, de residentie van de vrijheer Cammingha, absoluut heerser over duinen, zandplaten, geulen en kwelders. De rechtszaak die volgde was kort en duidelijk. Hij moest hangen.
De Amelanders van Ballum wilden er allemaal getuige van zijn hoe hij in de greep van de beul zou wriggelen als een schaap, en uiteindelijk zou verlammen bij de aanblik van die enige bondgenoot van de vrijheer van Ameland; de galg.
Het laatste wat Gerethye hoorde waren de roepende jongens, de meeuwen en het hout dat een beetje meegaf en kreunde, het laatste wat hij zag waren de schapen op de kwelder en de hemel boven Ameland.




Het Schot

's Zomers duurden de dagen voor de barones langer dan ze verdragen kon. Als de nacht viel, bestelde ze haar tuinman, per telefoon.
Meestal lag hij al in bed. Hij vloekte op de trap naar beneden, stapte zwaar door het grind onder het slaapkamerraam naar het kasteel; een vernederde man op weg naar de dienstingang.
Uren gingen voorbij. Achter de hoge ramen scheen een streep licht tussen de toegeschoven gordijnen.
Pas diep in de nacht liet ze hem gaan. Hij liep langzaam door het donker, hield stil voor het koetshuis, ging naar binnen. Tussen de slapende paarden ontstak hij een petroleumstel en bakte aardappels, die hij staande at.
De volgende dag posteerde hij zich met zijn geweer onder haar raam aan de slotgracht, de loop naar beneden, blik half omhoog. Pas na een half uur schoot hij een snoek uit het water. De ramen trilden. Een gordijn bewoog.



maandag 7 januari 2013

Rij 11, graf 24 en 25


Kapitein Olvert Lap van Hollum overleed met de Azoren aan bakboord. De scheepsarts noteerde: verval van krachten en zenuwzinkingskoorts, 19 juni 1854.
De opvarende eilanders timmerden een kist, maakten hem waterdicht met pek, legden Olvert erin en goten een paar vaten Arak erbij, tot het lijk tot boven zijn neus in de sterke Indische borrel lag. Toen ging de deksel erop.
Op de rede van Texel ging de klotsende kist over in het beurtschip dat naar Ameland zeilde. Gisteren had hier een zeer aandoenlijke plechtigheid plaats, schreef de Leeuwarder.
Zijn vrouw Grietje is 16 jaar later in het graf naast Olvert begraven. Op haar steen staat dat zij rust in hoope der opstanding
Bij de kapitein Olvert Lap, die tot over zijn oren in de drank is bijgezet, is die hoop achterwege gelaten. Op zijn steen staat alleen dat hij kapitein was en dat zijn graf nooit geopend mag worden. 


Mist


Toen de verbannen Ierse graaf van Clancarty in 1706 heer van Rottumeroog werd, hoopte hij dat het eilandje een nieuw vaderland voor hem zou zijn. 
Natuurlijk kon het op geen enkele manier het land van zijn jeugd vervangen, maar nu en dan troostte het hem, vooral als op stille novemberdagen een zwakke bries vanuit het zuidoosten een deken van mist over het eiland duwde, die afstanden en dimensies versluierde en de lage duintjes om hem heen betoverde totdat ze erbij lagen als de vriendelijke heuvels van Ierland: zachtgroen wat dichtbij was, maar in intensiteit afnemende pasteltinten naarmate ze verder weg lagen. Dan leek de wereld opeens op vroege herinneringen van door mist overvallen wandelingen in Ierland; de mossen onder zijn voeten, de schapenkeutels in het platgetreden gras, de klagelijke roep van een meeuw ergens boven en de dreun van de branding onder en achter alles.


Zeehond


Ik vond een zeehond op het strand. Zijn ogen stonden dof en er zat een gat in zijn schedel. Het motregende naar binnen. Verderop lag een viskist. Unauthorized use is an offence, stond er op. Ik tilde de zeehond erin; het roofdier in de kist van zijn prooi. Z'n kop en staart staken er aan weerszijden uit. 
'Kom', zei ik.
Ik sleepte hem naar het duin. Dat was erg zwaar, het strand was nat en de kist trok diepe sporen in het zand. Voorbijgangers bleven doorlopend lang omkijken. 
Maar mijn zeehond en ik, wij beklommen samen het duin tot op de kruin. En daar heb ik met mijn handen een graf gegraven. Hij lag dood en geduldig te wachten tot het gat groot genoeg was, zijn ogen onaangedaan op de zee. Weg van zijn element en hoger dan hij ooit geweest was.
Het zand golfde toen ik hem aanstampte.