zondag 25 maart 2012

Conjunctie


Mijn vader belde me, toen ik studeerde. Ik heb 6 jaar gestudeerd en dit was de enige keer dat hij me belde. Daarna heeft hij trouwens nooit meer gebeld, evenmin als daarvoor. Beter misschien: toen mijn vader me belde, studeerde ik.

Ik schrok natuurlijk, maar dat was niet nodig. 'Kijk naar buiten,' zei hij (het was avond), 'Jupiter en Venus staan bij elkaar, in conjunctie. Het is de ster van Bethlehem.'
Daarmee was het gesprek gedaan. Hij hing op en ik ging naar buiten, maar omdat ik in een wijk woonde met rijen vissershuisjes die vlak op elkaar stonden, was er weinig van het uitspansel te zien. Ik moest dus in het vroege donker de stad uitfietsen, bij het hek van een weiland afstappen en omhoog kijken.

Ik stond nog best een tijdje te turen en te zoeken voor ik in het verdiepende zwart van het noordwesten, een handbreedte boven de horizon, de twee dwaalsterren tegen elkaar aan zag staan; Venus en zwakker want zo eindeloos veel verder, Jupiter. De vrouw en de vader, door onwrikbare wetten van aantrekking en afstoting in elkaars nabijheid gedreven, een onontkoombaar, traag verlopend familiebezoek. Ik keek een tijd tot ik duizelig werd en koude handen kreeg van het metalen hek en ik moest toegeven dat ik echt niet wist waarom mijn vader me nu eigenlijk gebeld had.

Zelfs nu hij zelf ergens in het duistere niets verdwenen is, en ik hem desondanks beter denk te begrijpen dan toen, en ik op mijn beurt soms vergeefs zoek naar een goed excuus om mijn verre dochter te bellen, alleen maar om haar stem even te horen, is het me nog steeds een raadsel waarom dit voor mijn vader een reden was me te bellen, en al die andere dingen niet.