zondag 19 januari 2014

Krieltjes, Wagon Lits 1933

Een karretje met aanhanger stopt naast de trein. De bijkok tilt een witkatoenen baal van het laadbakje het balkon op, draagt hem de smalle keuken in. Met een zachte plof zijgt hij breeduit op het aanrecht en blijft daar zachtjes liggen dampen.
Langzaam beslaat de ruit.
Hij maakt de baal open. Het zijn tientallen kilos krieltjes, de hitte slaat er nog vanaf. Ze liggen voor de ruit, ontnemen het zicht op de kruiers op het perron en op de reizigers met alvast hun zomerse pakken aan en de strohoeden.
De kok pompt met een groot hengsel stookolie in het fornuis, strijkt een lucifer af. De oven blaft met zijn bek dicht.
De krieltjes moeten allemaal doormidden. De bijkok heeft een recht aardappelmes en snijdt ze door, een voor een. Voeten stevig uit elkaar geplant, in een schuine hoek op elkaar.
Met een schokje komt de trein in beweging. De keuken schudt, maar de bijkok kent de wissels, verlegt zijn gewicht bijtijds tegen de zwenkrichting van de trein in. Zometeen gaat het alleen nog rechtdoor. Maar alles blijft bewegen, tot ze er zijn.
De krieltjes zuigen aan het mes. Het zetmeel kruipt omhoog. Zijn handpalmen stijven op van de lijm. Maar de stapel slinkt. En boven begint de condens van het raam te verdwijnen.
De kok smelt boter in de ovenbak, schept er de eerste schuimspaan vol halve krieltjes in. Dan de deur van de oven, de ruisende hel. Open, dicht, vlaag van hitte.
Al die krieltjes, brandstof van een natie.

De berg voor het raam is geslonken, de ruit droogt op. Op het balkon staat een rij obers te wachten, met witte doeken over hun arm. Buiten de eerste heuvels en beneden de langzame bochten van de rivier.

zaterdag 18 januari 2014

Oesters, Vindolanda 127


Brocchus, garnizoenscommandant van Vindolanda aan de noordgrens van Brittanica, laat zich vijf keer per nacht wakker maken om in het donker Hadrianus muur op te sluipen en ingedommelde wachters te betrappen en af te ranselen.
Rome slaapt nooit! Hij schreeuwt terwijl hij slaat. Niets ontgaat mij!
Flarden van zijn stem bereiken Claudia Severa, zijn vrouw, alleen in haar slaapkamer. Het is de nacht voor haar verjaardag en ze heeft smekende uitnodigingen geschreven: Ik wil zeker weten dat je komt, Lepidina, om mijn verjaardag de moeite waard te maken, ik verwacht je en ik groet je, mijn vriendin, mijn zuster, mijn liefste ziel.


De volgende dag komt Lepidina. In het ruime deel van de patio waar de zon nooit komt, liggen schalen met oesters, in druipende kisten door de bossen aangevoerd.  Ze zijn nog prima, maar niemand raakt ze aan.
Lepidina heeft een sjaal omgeslagen. Aan de onrust van de slaven te zien gaat het weer regenen. Een lege oliekruik wankelt in een windvlaag. De vrouwen kijken samen hoe een gespierde slaaf de kruik voorzichtig in zijn armen neemt en wegdraagt.
Dan valt de regen op de patio.
Brocchus is buiten gaan vissen. Severa denkt aan zijn harde blik op het water, aan de forellen in de koude rivier, roerloos in het stromende water. En ze haat ze.
Dan legt Lepidina een arm om haar schouder.
We zijn niet hier, zegt ze, we zijn thuis.

Severa voelt haar warme adem, sluit haar ogen en ze weet dat het niet de wind in de boomtoppen is die ze hoort, maar het geruis van mensen in haar geboorteplaats, s middags op zoek naar schaduw om te schuilen voor de zon. En dat ze weer jong is en dat de goden de tijd vertragen in de hete middag.


zaterdag 18 mei 2013

Norderney, 1851 (4)


Een jaar later nog zou de overspannen predikant Amsoff nog bladzijden vol schrijven over de vele emoties en fysieke verschijnselen die hij gewaar werd toen hij voor het eerst afdaalde in het Noordzeewater van de badinrichting Norderney. De badknecht had hem naar het koetsje gedragen en hij had zich daarin, naar de beste medische inzichten van zijn tijd, langzaam uitgekleed. Hij trok het badhemd aan, wreef koude lichaamsdelen warm en opende de deur aan de zeezijde om het trapje af te dalen. Op gezondheidsbevorderende wijze besprenkelde hij zijn hoofd, borst en hartskuil, haalde diep adem en ijlde toen, links en rechts naar voorbeelden kijkend, de golven tegemoet.

Angst, ademnood, opwinding en een heel nieuwe, niet te plaatsen sensatie die hij later bij gebrek aan vocabulaire zou afdoen met onbeschrijfbaar genot, overmeesterden hem bij zijn eerste onderdompeling. Happend naar adem rees hij uit de golf omhoog en huppelde op en neer. Hij had gelezen dat hij de verleiding moest weerstaan zich over te geven aan de zee en dat hij zich in plaats daarvan veelvuldig over het lichaam moest wrijven. Dus marcheerde hij op de plaats, stortte zich in zijn tweede, derde en vierde golf en haastte zich daarna terug naar de badkoets. De kou was heilzaam, wist hij, maar zodra het water behaaglijk begon aan te voelen, was het de hoogste tijd de zee weer te verlaten. 
Dus klom hij de badkoets in en wreef zich bij geopende deur met een linnen laken droog (Rechtop! Vooral het hoofd!). 
Als een herboren mens werd hij door een badknecht weer naar het strand gedragen, waar hij wachtte tot de voorgespiegelde effecten zouden intreden van welbehagelijkheid, kracht, innerlijke warmte en ongehinderde ademhaling. 
Zijn hoofdpijn was verdwenen.


Norderney, 1851 (3)


De ochtend na zijn aankomst op Norderney begaf de overspannen predikant Amshoff zich met zijn eczeem overwoekerd zoontje naar het herenstrand van Norderney.  Nuchter en beheerst maar onbevreesd, vrolijk en onbevangen; dat was de juiste gemoedsbeweging om een zeebad te nemen had hij gelezen.
Op het volgelopen strand namen vader en zoon naast elkaar plaats op een bank en wachtten hun beurt af. De predikant zag met groeiende onrust hoe badknechten de badgasten op de schouders namen en door het water naar de badkoetsen droegen. Het denkbeeld dat ondertussen op het vrouwenstrand zijn vrouw misschien ook wel haar armen om de nek en haar sterke benen om het middel van een badbediende zou klemmen, vervulde hem met een stemming die, mocht die zich verder ontwikkelen, het baden voor hem ongezond zou kunnen maken. 
Hij sloot zijn ogen en dacht er aan hoe ver hij was van zijn dagelijks leven, zijn werk, zijn vrouw, de zorgen van zijn gemoed, de bosranden en licht glooiende landwegen van zijn jeugd en hij raakte geëmotioneerd. Hij had gelezen dat voorafgaand aan een zeebad de aanblik van de oceaan, die met een bovenmenselijke kracht en onverschilligheid aanrolt en schuimt en opspat, de badgast in een staat van agitatie en angst kan brengen. Hij zuchtte diep en voelde zijn hoofdpijn opspelen. 
Toen werd zijn nummer afgeroepen.



Norderney, 1851 (2)


Op de Nederlandse eilanden waren in 1851 nog geen voorzieningen voor overspannen badgasten zoals de predikant Maurits Amshoff, maar op een dagreis van zijn woonplaats Groningen lag het Duitse eiland Norderney, waar al een halve eeuw een badinrichting in vol bedrijf was. Daar zou hij met vrouw en kind, volgens een zedig protocol en onder medisch toezicht van de Santitätsrath Dr. Flügge, koudwaterbaden kunnen nemen in de branding van de Noordzee. 
Amshoff was huiverig bij het idee zich buiten zijn slaapvertrek te ontkleden en dan ook nog de zee onbeschermd tegemoet te treden. Het klonk niet alleen onzedig, maar ook tegen de orde van de schepper in. Maar toen hij van predikant Koppius uit Den Ham vernam dat de eerste stoot tot de badinrichting in 1783 gegeven was door een predikant, zekere Christoph Janus, die in de jaren 80 van de 18e eeuw regelmatig in zijn blote eentje zeebaden had genomen, waarover hij later getuigde dat ze hem ruimademig maakte en herboren als een rood gewreven zuigeling, besloot Amshoff het erop te wagen. Het was op Norderney allemaal heel gewoon en onder het beste medische toezicht. 
Hij zou er met zijn schurfterige zoontje, zijn beproefde vrouw en zijn knallende koppijn niet uit de toon vallen.


Norderney, 1851 (1)


Toen de Groninger predikant Maurits Amshoff in 1843 eindelijk een zoon kreeg, bleek het een scrophuleus mannetje te zijn, dat maar niet ophield zich te krabben en zijn neus op te halen. Zo op het oog nam hij het groothartig op. Als hij over hem sprak, benadrukte hij dat een kind met een huidaandoening niet uitzonderlijk was. 
Maar toen hij de 50 passeerde en hij moest constateren dat het enige nageslacht dat hij had geproduceerd een schriel kind was dat zich als een schurftig stoppelkatje hele dagen zat te krabben, kreeg hij een zenuwzinking met ernstige hoofdpijnen. 
De huisarts die zag hoe vader en zoon er aan toe waren, deed een suggestie; als ze nou eens samen met moeder naar een Noordzee-eiland zouden gaan, om een zeebad te nemen. Niet alleen bevatte het zeewater zoutzure kalk en natrium dat in een voortdurende, bruisende beweging rijkelijk vermengd was met dierlijke stoffen die op zich al heel genezend uitwerkten op kwaadsappigheid, huid- en zenuwziekten. Maar de arts legde ook uit dat de frisse zeelucht op zich al geen kwaad kon en dat het nieuwe en vreemde van het baden in open zee, de eigenaardige indruk die het maakte op de patiënt, buitengewoon heilzaam was.


donderdag 24 januari 2013

Snelrecht

Gerethye Scaep roeide van Schiermonnikoog naar Ameland om schapen te stelen. Zijn sloepje schuurde op het strand. Een paar afgedwaalde schapen in een duinvallei richtten hun koppen op, luisterden.
Hij werd gesnapt toen hij een tegenstribbelend schaap de poten samenbond. Twee boerenknechten joegen hem naar Ballum, de residentie van de vrijheer Cammingha, absoluut heerser over duinen, zandplaten, geulen en kwelders. De rechtszaak die volgde was kort en duidelijk. Hij moest hangen.
De Amelanders van Ballum wilden er allemaal getuige van zijn hoe hij in de greep van de beul zou wriggelen als een schaap, en uiteindelijk zou verlammen bij de aanblik van die enige bondgenoot van de vrijheer van Ameland; de galg.
Het laatste wat Gerethye hoorde waren de roepende jongens, de meeuwen en het hout dat een beetje meegaf en kreunde, het laatste wat hij zag waren de schapen op de kwelder en de hemel boven Ameland.