zaterdag 18 januari 2014

Oesters, Vindolanda 127


Brocchus, garnizoenscommandant van Vindolanda aan de noordgrens van Brittanica, laat zich vijf keer per nacht wakker maken om in het donker Hadrianus muur op te sluipen en ingedommelde wachters te betrappen en af te ranselen.
Rome slaapt nooit! Hij schreeuwt terwijl hij slaat. Niets ontgaat mij!
Flarden van zijn stem bereiken Claudia Severa, zijn vrouw, alleen in haar slaapkamer. Het is de nacht voor haar verjaardag en ze heeft smekende uitnodigingen geschreven: Ik wil zeker weten dat je komt, Lepidina, om mijn verjaardag de moeite waard te maken, ik verwacht je en ik groet je, mijn vriendin, mijn zuster, mijn liefste ziel.


De volgende dag komt Lepidina. In het ruime deel van de patio waar de zon nooit komt, liggen schalen met oesters, in druipende kisten door de bossen aangevoerd.  Ze zijn nog prima, maar niemand raakt ze aan.
Lepidina heeft een sjaal omgeslagen. Aan de onrust van de slaven te zien gaat het weer regenen. Een lege oliekruik wankelt in een windvlaag. De vrouwen kijken samen hoe een gespierde slaaf de kruik voorzichtig in zijn armen neemt en wegdraagt.
Dan valt de regen op de patio.
Brocchus is buiten gaan vissen. Severa denkt aan zijn harde blik op het water, aan de forellen in de koude rivier, roerloos in het stromende water. En ze haat ze.
Dan legt Lepidina een arm om haar schouder.
We zijn niet hier, zegt ze, we zijn thuis.

Severa voelt haar warme adem, sluit haar ogen en ze weet dat het niet de wind in de boomtoppen is die ze hoort, maar het geruis van mensen in haar geboorteplaats, s middags op zoek naar schaduw om te schuilen voor de zon. En dat ze weer jong is en dat de goden de tijd vertragen in de hete middag.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten