donderdag 24 januari 2013

Snelrecht

Gerethye Scaep roeide van Schiermonnikoog naar Ameland om schapen te stelen. Zijn sloepje schuurde op het strand. Een paar afgedwaalde schapen in een duinvallei richtten hun koppen op, luisterden.
Hij werd gesnapt toen hij een tegenstribbelend schaap de poten samenbond. Twee boerenknechten joegen hem naar Ballum, de residentie van de vrijheer Cammingha, absoluut heerser over duinen, zandplaten, geulen en kwelders. De rechtszaak die volgde was kort en duidelijk. Hij moest hangen.
De Amelanders van Ballum wilden er allemaal getuige van zijn hoe hij in de greep van de beul zou wriggelen als een schaap, en uiteindelijk zou verlammen bij de aanblik van die enige bondgenoot van de vrijheer van Ameland; de galg.
Het laatste wat Gerethye hoorde waren de roepende jongens, de meeuwen en het hout dat een beetje meegaf en kreunde, het laatste wat hij zag waren de schapen op de kwelder en de hemel boven Ameland.




Het Schot

's Zomers duurden de dagen voor de barones langer dan ze verdragen kon. Als de nacht viel, bestelde ze haar tuinman, per telefoon.
Meestal lag hij al in bed. Hij vloekte op de trap naar beneden, stapte zwaar door het grind onder het slaapkamerraam naar het kasteel; een vernederde man op weg naar de dienstingang.
Uren gingen voorbij. Achter de hoge ramen scheen een streep licht tussen de toegeschoven gordijnen.
Pas diep in de nacht liet ze hem gaan. Hij liep langzaam door het donker, hield stil voor het koetshuis, ging naar binnen. Tussen de slapende paarden ontstak hij een petroleumstel en bakte aardappels, die hij staande at.
De volgende dag posteerde hij zich met zijn geweer onder haar raam aan de slotgracht, de loop naar beneden, blik half omhoog. Pas na een half uur schoot hij een snoek uit het water. De ramen trilden. Een gordijn bewoog.



maandag 7 januari 2013

Rij 11, graf 24 en 25


Kapitein Olvert Lap van Hollum overleed met de Azoren aan bakboord. De scheepsarts noteerde: verval van krachten en zenuwzinkingskoorts, 19 juni 1854.
De opvarende eilanders timmerden een kist, maakten hem waterdicht met pek, legden Olvert erin en goten een paar vaten Arak erbij, tot het lijk tot boven zijn neus in de sterke Indische borrel lag. Toen ging de deksel erop.
Op de rede van Texel ging de klotsende kist over in het beurtschip dat naar Ameland zeilde. Gisteren had hier een zeer aandoenlijke plechtigheid plaats, schreef de Leeuwarder.
Zijn vrouw Grietje is 16 jaar later in het graf naast Olvert begraven. Op haar steen staat dat zij rust in hoope der opstanding
Bij de kapitein Olvert Lap, die tot over zijn oren in de drank is bijgezet, is die hoop achterwege gelaten. Op zijn steen staat alleen dat hij kapitein was en dat zijn graf nooit geopend mag worden. 


Mist


Toen de verbannen Ierse graaf van Clancarty in 1706 heer van Rottumeroog werd, hoopte hij dat het eilandje een nieuw vaderland voor hem zou zijn. 
Natuurlijk kon het op geen enkele manier het land van zijn jeugd vervangen, maar nu en dan troostte het hem, vooral als op stille novemberdagen een zwakke bries vanuit het zuidoosten een deken van mist over het eiland duwde, die afstanden en dimensies versluierde en de lage duintjes om hem heen betoverde totdat ze erbij lagen als de vriendelijke heuvels van Ierland: zachtgroen wat dichtbij was, maar in intensiteit afnemende pasteltinten naarmate ze verder weg lagen. Dan leek de wereld opeens op vroege herinneringen van door mist overvallen wandelingen in Ierland; de mossen onder zijn voeten, de schapenkeutels in het platgetreden gras, de klagelijke roep van een meeuw ergens boven en de dreun van de branding onder en achter alles.


Zeehond


Ik vond een zeehond op het strand. Zijn ogen stonden dof en er zat een gat in zijn schedel. Het motregende naar binnen. Verderop lag een viskist. Unauthorized use is an offence, stond er op. Ik tilde de zeehond erin; het roofdier in de kist van zijn prooi. Z'n kop en staart staken er aan weerszijden uit. 
'Kom', zei ik.
Ik sleepte hem naar het duin. Dat was erg zwaar, het strand was nat en de kist trok diepe sporen in het zand. Voorbijgangers bleven doorlopend lang omkijken. 
Maar mijn zeehond en ik, wij beklommen samen het duin tot op de kruin. En daar heb ik met mijn handen een graf gegraven. Hij lag dood en geduldig te wachten tot het gat groot genoeg was, zijn ogen onaangedaan op de zee. Weg van zijn element en hoger dan hij ooit geweest was.
Het zand golfde toen ik hem aanstampte.