maandag 26 november 2012

Stormmeeuw


Gisteren is er een stormmeeuw aangewaaid; hij landde voor m'n raam en kon niet meer vliegen. Ik liet hem bijkomen en gaf hem stukjes brood. Hij was erg gulzig, klokte hele korsten naar binnen, maar liet zich niet vangen. 
Vanmorgen stond hij aan de andere kant van de afrastering op het landje. De openingen in het gaas zijn voor een stormmeeuw net niet groot genoeg om doorheen te kruipen. Hij loopt nu al een uur hongerig heen en weer, op zoek naar een doorgang. Het lukt niet, maar hij blijft proberen, trekt sprintjes, dan weer naar links, dan weer naar rechts.
Iets verderop staat een schaap met haar kont naar de ochtendzon. Ze komt niet van haar plek, tilt haar staart een beetje op, laat de zon het werk doen. Onderwijl volgt ze de pogingen van de meeuw. Alsof ze nee schudt. Alsof zij wel weet dat het niet kan.


dinsdag 13 november 2012

Geloof


'Mijn slaap is leeg,' zegt mijn zoon. 'Vorige nacht heb ik zo diep geslapen dat alles op is.'
Ik knik en stop hem in. Hij balanceert tussen geloof en ongeloof; dat typisch Nederlandse schemergebied waar we allemaal hebben rondgedwaald.
'Zit het raam goed dicht?' vraagt hij.
Even later hoor ik hem roepen. Ik ga naar hem toe om te vragen wat er is. Hij heeft een draak tussen zichzelf en het raam geposteerd. Vikinghelm op zijn hoofd. Schild naast hem.
'Ja, het andere raam is ook dicht', zeg ik.
De volgende ochtend vind ik zijn bed leeg. De verlaten vikinghelm op het hoofdeinde, zwaard op de vloer. Ik volg het spoor naar de badkamer. Daar, in de vensterloze kamer, ligt de leeggeslapen gelovige; op de vloer in een zelfgemaakt bed van handdoeken. De playmobil Sint en Piet staan op de rand van het bad.
'Kom, grote man,' zeg ik. 'Tijd om naar school te gaan.'



Escapade


Ze reden langs het kanaal dat recht door de lange smalle landtong van Noord Holland naar het noorden liep. Het water was als een streep door het land getrokken, met wegen aan weerszijden en sluizen op de einden. En achter de noordelijke sluis kolkte het Marsdiep, waardoor het zeewater zich als een besluiteloze minnaar dan weer op het Wad, dan weer in open zee stortte.
Het was een doelgerichte route door aangeharkt land; rechte sloten die vaste hoeken maakten op parallelle ploegvoren, weidegronden met trage koeien. Regende het, dan sloegen vanzelf de grote gemalen aan om het land droog te houden, waaide het, dan zwaaiden de bladen van rijen windmolens de wind de grijze elektriciteitshuisjes in, brak de zon door, dan schoven op de bloemenkassen zacht zoemend de dakramen open.
En daar reden ze doorheen, samen en verboden, zoekend naar woorden en de handen verstrengeld boven de handrem.


donderdag 1 november 2012

Schapen


De schapen bij Weesp staan met hun wollige konten naar de wind, hangende oren, druipende vachten. 
Toen ze zijn geschoren hebben ze blauwe nummers op hun vacht gekregen en nu staan ze, als door de lotto getrokken verspreid in het weiland, hoeven in het water, ogen half dicht. 
De nummers op hun flanken verwijzen ergens in een computerbestand naar hun lot: 25 mag nog een jaartje blijven maar 3 gaat over een week in de vrachtwagen weg uit de regen, weg uit Weesp. 3 en 25 weten dit niet. Ze staan, het regent. 37 heeft een ekster op haar rug, 19 schudt druppels van haar oren, 9 hoest. 
Ze hebben niet geslapen, niet de terugkerende droom gehad van huilende wolven in de verte. Ze hebben in halfsluimer naast elkaar gestaan, zijn alleen van standbeen gewisseld toen een boerderijhond blafte, of een vrachtwagen met ruisende banden passeerde in de nacht.



Vrijheid


De bioloog kwam ooit naar Texel vanwege de wind, de vogels en de vrijheid. Hij vond een rijtjeshuis, een baan en een herenfiets met versnellingen om mee tegen de wind in te fietsen.
Het is jaren later nu. Hij leidt groepen rond over onland met plat kweldergras, schapen en neergestreken zeevogels. Bij springtij stormt soms de zee over de kwelder. Dan wuift het gras in de golven, vliegen de vogels op, verdrinken de schapen. ‘Je moet het eigenlijk zien bij noordwest 10,’ zegt hij. ‘Dat houdt je bij de les.’

Vandaag spreekt hij mariniers toe die landingsoefeningen komen doen. Hij gaat ze vertellen wat ze allemaal niet met hun gepoetste schoenen mogen plattrappen als ze komen oefenen voor de oorlog. ‘Mariniers luisteren altijd erg goed,’ zegt hij.
Ik had de militairen die morgen van de boot zien lopen; een dichte troep geschoren mannen, marcherend in de regen, netjes op de stoep.