dinsdag 4 december 2012

Niet mijn beslissing

Mijn zoon krijgt twee grijs-witte ratjes van Sinterklaas. Daar kan hij z'n onvrede en affectie aan kwijt; begrip als er niemand wil luisteren, gezelschap voor eenzame middagen.
Ik heb ze net donker staan bekijken in de winkel. Ik weet nu dat ze bij mij komen wonen en ik weet dat zij dit niet weten. Ik zal het meest in hun nabijheid verkeren, meer dan mijn zoon. Ook dit weten zij niet en ik wel.
De piepjonge winkelmeisjes houden allemaal heel veel van de ratten. Ze nemen ze uit hun kooi en knuffelen ze en dan stoppen ze hen er weer in, doen het licht uit en gaan weg. Ik denk niet dat ik zoveel van de ratten ga houden als die meisjes. 

Ik zie een beetje op tegen hun komst. Ze willen vooral eten en knuffelen en in hangmatjes liggen, zeggen de meisjes. Misschien vinden we elkaar daar, de ratjes en ik. 


maandag 26 november 2012

Stormmeeuw


Gisteren is er een stormmeeuw aangewaaid; hij landde voor m'n raam en kon niet meer vliegen. Ik liet hem bijkomen en gaf hem stukjes brood. Hij was erg gulzig, klokte hele korsten naar binnen, maar liet zich niet vangen. 
Vanmorgen stond hij aan de andere kant van de afrastering op het landje. De openingen in het gaas zijn voor een stormmeeuw net niet groot genoeg om doorheen te kruipen. Hij loopt nu al een uur hongerig heen en weer, op zoek naar een doorgang. Het lukt niet, maar hij blijft proberen, trekt sprintjes, dan weer naar links, dan weer naar rechts.
Iets verderop staat een schaap met haar kont naar de ochtendzon. Ze komt niet van haar plek, tilt haar staart een beetje op, laat de zon het werk doen. Onderwijl volgt ze de pogingen van de meeuw. Alsof ze nee schudt. Alsof zij wel weet dat het niet kan.


dinsdag 13 november 2012

Geloof


'Mijn slaap is leeg,' zegt mijn zoon. 'Vorige nacht heb ik zo diep geslapen dat alles op is.'
Ik knik en stop hem in. Hij balanceert tussen geloof en ongeloof; dat typisch Nederlandse schemergebied waar we allemaal hebben rondgedwaald.
'Zit het raam goed dicht?' vraagt hij.
Even later hoor ik hem roepen. Ik ga naar hem toe om te vragen wat er is. Hij heeft een draak tussen zichzelf en het raam geposteerd. Vikinghelm op zijn hoofd. Schild naast hem.
'Ja, het andere raam is ook dicht', zeg ik.
De volgende ochtend vind ik zijn bed leeg. De verlaten vikinghelm op het hoofdeinde, zwaard op de vloer. Ik volg het spoor naar de badkamer. Daar, in de vensterloze kamer, ligt de leeggeslapen gelovige; op de vloer in een zelfgemaakt bed van handdoeken. De playmobil Sint en Piet staan op de rand van het bad.
'Kom, grote man,' zeg ik. 'Tijd om naar school te gaan.'



Escapade


Ze reden langs het kanaal dat recht door de lange smalle landtong van Noord Holland naar het noorden liep. Het water was als een streep door het land getrokken, met wegen aan weerszijden en sluizen op de einden. En achter de noordelijke sluis kolkte het Marsdiep, waardoor het zeewater zich als een besluiteloze minnaar dan weer op het Wad, dan weer in open zee stortte.
Het was een doelgerichte route door aangeharkt land; rechte sloten die vaste hoeken maakten op parallelle ploegvoren, weidegronden met trage koeien. Regende het, dan sloegen vanzelf de grote gemalen aan om het land droog te houden, waaide het, dan zwaaiden de bladen van rijen windmolens de wind de grijze elektriciteitshuisjes in, brak de zon door, dan schoven op de bloemenkassen zacht zoemend de dakramen open.
En daar reden ze doorheen, samen en verboden, zoekend naar woorden en de handen verstrengeld boven de handrem.


donderdag 1 november 2012

Schapen


De schapen bij Weesp staan met hun wollige konten naar de wind, hangende oren, druipende vachten. 
Toen ze zijn geschoren hebben ze blauwe nummers op hun vacht gekregen en nu staan ze, als door de lotto getrokken verspreid in het weiland, hoeven in het water, ogen half dicht. 
De nummers op hun flanken verwijzen ergens in een computerbestand naar hun lot: 25 mag nog een jaartje blijven maar 3 gaat over een week in de vrachtwagen weg uit de regen, weg uit Weesp. 3 en 25 weten dit niet. Ze staan, het regent. 37 heeft een ekster op haar rug, 19 schudt druppels van haar oren, 9 hoest. 
Ze hebben niet geslapen, niet de terugkerende droom gehad van huilende wolven in de verte. Ze hebben in halfsluimer naast elkaar gestaan, zijn alleen van standbeen gewisseld toen een boerderijhond blafte, of een vrachtwagen met ruisende banden passeerde in de nacht.



Vrijheid


De bioloog kwam ooit naar Texel vanwege de wind, de vogels en de vrijheid. Hij vond een rijtjeshuis, een baan en een herenfiets met versnellingen om mee tegen de wind in te fietsen.
Het is jaren later nu. Hij leidt groepen rond over onland met plat kweldergras, schapen en neergestreken zeevogels. Bij springtij stormt soms de zee over de kwelder. Dan wuift het gras in de golven, vliegen de vogels op, verdrinken de schapen. ‘Je moet het eigenlijk zien bij noordwest 10,’ zegt hij. ‘Dat houdt je bij de les.’

Vandaag spreekt hij mariniers toe die landingsoefeningen komen doen. Hij gaat ze vertellen wat ze allemaal niet met hun gepoetste schoenen mogen plattrappen als ze komen oefenen voor de oorlog. ‘Mariniers luisteren altijd erg goed,’ zegt hij.
Ik had de militairen die morgen van de boot zien lopen; een dichte troep geschoren mannen, marcherend in de regen, netjes op de stoep.




zondag 25 maart 2012

Conjunctie


Mijn vader belde me, toen ik studeerde. Ik heb 6 jaar gestudeerd en dit was de enige keer dat hij me belde. Daarna heeft hij trouwens nooit meer gebeld, evenmin als daarvoor. Beter misschien: toen mijn vader me belde, studeerde ik.

Ik schrok natuurlijk, maar dat was niet nodig. 'Kijk naar buiten,' zei hij (het was avond), 'Jupiter en Venus staan bij elkaar, in conjunctie. Het is de ster van Bethlehem.'
Daarmee was het gesprek gedaan. Hij hing op en ik ging naar buiten, maar omdat ik in een wijk woonde met rijen vissershuisjes die vlak op elkaar stonden, was er weinig van het uitspansel te zien. Ik moest dus in het vroege donker de stad uitfietsen, bij het hek van een weiland afstappen en omhoog kijken.

Ik stond nog best een tijdje te turen en te zoeken voor ik in het verdiepende zwart van het noordwesten, een handbreedte boven de horizon, de twee dwaalsterren tegen elkaar aan zag staan; Venus en zwakker want zo eindeloos veel verder, Jupiter. De vrouw en de vader, door onwrikbare wetten van aantrekking en afstoting in elkaars nabijheid gedreven, een onontkoombaar, traag verlopend familiebezoek. Ik keek een tijd tot ik duizelig werd en koude handen kreeg van het metalen hek en ik moest toegeven dat ik echt niet wist waarom mijn vader me nu eigenlijk gebeld had.

Zelfs nu hij zelf ergens in het duistere niets verdwenen is, en ik hem desondanks beter denk te begrijpen dan toen, en ik op mijn beurt soms vergeefs zoek naar een goed excuus om mijn verre dochter te bellen, alleen maar om haar stem even te horen, is het me nog steeds een raadsel waarom dit voor mijn vader een reden was me te bellen, en al die andere dingen niet.

woensdag 22 februari 2012

Leren lezen


'Hoe was het vroeger bij jou op school?' vroeg mijn zoon, 'werden jullie ook geslagen?' Het was onderweg van school naar huis, mooi zonnig, een beetje wind. Bijna voorjaar. Lammetjesweer.
'Ach,' zei ik. 'Niet echt heel vaak. Soms een beetje. Hoezo?'
Ik had het als geruststelling bedoeld, maar het pakte anders uit.
'Soms een beetje?' drong hij aan.
'Het hoofd van de school sloeg, soms,' zei ik, 'maar mij niet, hoor. Hij sloeg alleen jongens die thuis ook al geslagen werden. Dan nam hij ze mee op de gang, en daar sloeg hij een tijdje. En wij moesten dan doorwerken, sommen maken.'
Mijn zoon verwerkte dit zwijgend.

We reden naast elkaar naar huis, hij in gedachten en ik ook. Ik dacht voor het eerst in jaren weer eens aan Johannes, die van een boerderij kwam, een half uur fietsen buiten het dorp. Ze hadden schapen thuis, en geiten. Een paar keer per jaar waren de schapen in de stal. Om te lammeren en om geschoren te worden. De geiten waren er altijd. Johannes was vaak zoek. Dan verborg hij zich, voor zijn vader, tussen de beesten.

Waarom de hoofdmeester een hekel aan hem had, weet ik niet. Johannes lette niet op, liet vaak dingen zomaar vallen, stotterde. Hij rook naar stal, haalde vaak zijn neus op. En hij kon niet lezen. Als hij de beurt kreeg, zweeg hij.

Er was een leesmoeder die Johannes soms, als hij bij het uitgaan talmde op het schoolplein, mee naar huis nam. Ze zette hem in de keuken aan tafel, tekende letters, sloeg boeken voor hem open. Ze probeerde, probeerde nog een keer, gaf niet op. Johannes zweeg, keek de keuken rond en dronk zijn melk.
Tot ze, op een koude voorjaarsdag, de deur naar de tuin openzette en haar Lammy aantrok; een jas gemaakt van een binnenstebuiten gekeerde schapenvacht. Johannes kwam tegen haar aan zitten, streelde met zijn hand over haar arm en begon hardop te lezen, eerst haperend, maar steeds vloeiender.

Zo heb ik hem nog regelmatig zien zitten lezen, met zijn hand op de schapenvacht van zijn leesmoeder en zijn ogen op de bladzijden. Verhalen van achter de eindeloze horizon, de Kleine Kapitein, de Menseneter van Malgudi, Alleen op de Wereld.